Site hosted by Angelfire.com: Build your free website today!

Hebben of Zijn (ga terug naar The Dutch Language Home Page) (ga terug naar Grammaticale Tijden)

 

 

Algemeen:(ga naar het begin van deze pagina)

 

Voor de voltooide tijden gebruiken we het hulpwerkwoord 'hebben' of 'zijn'. Alhoewel er geen precieze beregeling is voor het gebruik van 'hebben' of 'zijn' voor elk werkwoord, kunnen we wel een aantal algemene regels en globale tendensies aangeven over het gebruik van deze hulpwerkwoorden. De belangrijkste factor voor de keuze voor het gebruik van 'hebben' of 'zijn' heeft te maken met het feit of het hoofdwerkwoord van de zin transitief (overgankelijk) of intransitief (onovergankelijk) is. De werkwoorden de transitief zijn gebruiken meestal het hulpwerkwoord 'hebben' in de voltooide tijd. De werkwoorden die intransitief zijn gebruiken over het algemeen het hulpwerkwoord 'zijn' in de voltooide tijden.

Voor meer informatie over de transitieve en intransitieve werkwoorden zie grammatica->woordsoorten->werkwoorden.
Voor meer informatie over hulpwerkwoorden zie grammatica->woordsoorten->hulpwerkwoorden.

 

Werkwoorden die worden vervoegd met 'zijn' in de voltooide tijd:(ga naar het begin van deze pagina)

 

De volgende werkwoorden worden vervoegd met het hulpwerkwoord van tijd 'zijn':

Onovergankelijke werkwoorden die een verandering van toestand van het onderwerp uitdrukken. Een aantal voorbeelden zijn: aankomen, bevriezen, gaan ('zich verplaatsen'), groeien, komen, ontsnappen, opstaan, rijzen, schrikken, sterven, stijgen, stikken, vallen, verdorren, vergrijzen, verouderen, verschijnen, verstommen, vertrekken, vluchten en worden. (Er zijn veel meer werkwoorden die in de voltooide tijd worden vervoegd met 'zijn'. De voorgaanden dienen alleen als voorbeeld. Zoals we kunnen zien. Dit zijn intransitieve werkwoorden, oftewel, werkwoorden die alleen betrekking hebben op het onderwerp van de zin en niet over een eventueel lijdend voorwerp. Bijvoorbeeld: Het ijs is bevroren. Wij waren vanochtend al opgestaan.

Er zijn ook een aantal transitieve of overgankelijke werkwoorden die vervoegd worden met 'zijn': beginnen, kwijtraken, naderen, en tegenkomen. Bijvoorbeeld: Ik ben een bedrijf begonnen. Jullie zijn een tas kwijtgeraakt.

 

Werkwoorden die worden vervoegd met 'hebben' in de voltooide tijd:(ga naar het begin van deze pagina)

 

De volgende werkwoorden worden vervoegd met het hulpwerkwoord van tijd 'hebben':

Bijna alle overgankelijke of transitieve werkwoorden krijgen het hulpwerkwoord 'hebben' in de voltooide tijden, behalve de uitzonderingen die onder het voorgaande kopje genoemd zijn. Namelijk: beginnen, kwijtraken, naderen, en tegenkomen. Deze transitieve werkwoorden krijgen het hulpwerkwoord 'zijn' in de voltooide tijden. Onpersoonlijke werkwoorden die alleen met het onderwerp 'het' gebruikt kunnen worden krijgen ook 'hebben' als hulpwerkwoord. Bijvoorbeeld: Het had gesneeuwd. Sneeuwen is een typisch geval van een onpersoonlijk werkwoord aangezien het alleen met het onderwerp 'het' kan worden gebruikt. In dit geval is het werkwoord intransitief, maar omdat het onpersoonlijk is krijgt het toch het hulpwerkwoord 'hebben'.

 

 

Werkwoorden die worden vervoegd met 'hebben'en/ of 'zijn' in de voltooide tijd:

 

In sommige gevallen kunnen beide hulpwerkwoorden gebruikt worden. Ten eerste kan het zijn dat een werkwoord zowel transitief als intransitief gebruikt kan worden. In dat geval ligt het dus aan de context of je het hulpwerkwoord 'hebben' of 'zijn' gebruikt. Voorbeelden van werkwoorden met een transitief en intransitief gebruik zijn: bedaren, eindigen, genezen, minderen, smelten, stoppen, trouwen, veranderen, verbranden, vermeerderen, verminderen, en verteren. Bijvoorbeeld: Ik ben genezen. (een intransitieve context, het werkwoord zegt iets over de staat van het onderwerp) Ik heb genezen. (in dit geval een transief werkwoord welke aangeeft dat het onderwerp 'ik' iemand- of ietsanders heeft genezen)

Ten tweede zijn er werkwoorden van beweging die zowel 'hebben' als 'zijn' gebruiken in de voltooide tijden. In dit geval ligt het eraan of de actie/ beweging ofwel de verplaatsing centraal staat in de context. In het geval dat de actie of beweging centraal staat, krijgt het werkwoord 'hebben' als auxiliaar. In het geval dat de verplaatsing centraal staat, krijgt het werkwoord 'zijn' als auxiliaar. Bijvoorbeeld: Ik heb een uurtje gewandeld. (in dit geval staat de activiteit 'wandelen' centraal en dus gebruiken we het hulpwerkwoord 'hebben') Ik ben van Den Haag naar Amsterdam gefietst. (in dit geval staat de verplaatsing 'van Den Haag naar Amsterdam' centraal en dus gebruiken we het hulpwerkwoord 'zijn'.)